Cyclus Meister Eckhart


Waar laat God zich vinden?
Op zondagochtend  19 januari 2020 laten we ons in een bezinningsochtend inspireren door Meister Eckhart. Hiermee start een serie van 4 opeenvolgende zondagen met teksten van deze mysticus.
Welmoed Vlieger gaat deze ochtend met ons op zoek naar het antwoord op de vraag: Waar laat God zich vinden?
De Dominicaanse monnik, theoloog en filosoof Meister Eckhart (1260-1328) biedt daar een origineel en mystiek antwoord op: in onze eigen ziel. Eckharts leer van de geboorte van God in de grond van de ziel is het thema dat hem zelf het meest na aan het hart lag. Hiertoe dienen we innerlijk leeg en ontvankelijk te zijn, of zoals Eckhart het zelf zegt: ’leeg van jezelf en van alle dingen’. Dat betekent ook vrij worden van godsbeelden. In deze leegte kan God geboren worden en in het praktische handelen van de mens tot uitdrukking komen.
Het draait uit op een praktische levenswijze die is geworteld in ontvankelijkheid – een leven zonder waarom. Tijdens de presentatie gaan we na welke levenshouding Eckhart hier voor ogen heeft en hoe deze tot uitdrukking kan komen in ons praktische handelen en leven.

Welmoed Vlieger (1976) heeft Wetenschap van Godsdienst & Levensbeschouwing en Wijsbegeerte gestudeerd waarin zij zich specialiseerde in het leven en denken van Meister Eckhart. Zij werkt momenteel aan een proefschrift over innerlijkheid en politiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en is daarnaast columniste bij dagblad Trouw.

26 januari: Beeldloos Gij

Wie God op een bepaalde ‘wijze’ zoekt, die grijpt wel de wijze maar mist God die in de wijze verborgen is. Maar wie God zonder ‘wijze’ zoekt, die grijpt hem vast zoals hij in zichzelf is. Zo’n mens leeft met de Zoon en hij is het leven zelf.

Als je duizend jaar lang aan het leven zou vragen: ‘Waarom leef je?’ – en als het kon antwoorden, zou het niets anders zeggen dan: ‘Ik leef omdat ik leef.’ Dat komt omdat het leven uit zijn eigen grond leeft en opwelt uit zichzelf. Daarom leeft het zonder waarom, zelfs hierin dat het voor zichzelf leeft. Als je nu een waarachtig mens die werkt vanuit zijn eigen grond, zou vragen: ‘Waarom doe je je werk?’- en als hij goed zou antwoorden, zou hij niets anders zeggen dan: ‘Ik werk omdat ik werk.’

Waar het schepsel eindigt, daar begint God te zijn. Nu verlangt God niets meer van je dan dat je op het vlak van je zijnswijze als schepsel uittreedt uit jezelf en God God laat zijn in je. Het geringste geschapen beeld dat zich ooit in je heeft ingeprent, is even groot als God groot is. Waarom? Omdat het je een hele God verhindert. Overal waar dit beeld in je binnengaat, moet God en zijn hele Godheid wijken. Waar dit beeld uit je weggaat, gaat God binnen. Dat je op het vlak van je zijnswijze als schepsel uittreedt uit jezelf, daarnaar verlangt God zozeer alsof heel zijn zaligheid er van afhing. Nu dan, lieve mens, wat schaadt het je als je God vergunt God in je te zijn? Treed volledig uit jezelf omwille van God, dan treedt God volledig uit zichzelf om jouwentwil. Wanneer deze beiden uittreden, dan is wat blijft een enkelvoudig één. In dit ene baart de Vader zijn Zoon, in de binnenste welling. Daar bloeit de heilige Geest uit en daar ontspringt in God een wil die toebehoort aan de ziel. Zolang de wil onaangeroerd blijft door de schepselen en alle geschapenheid, is de wil vrij.

(Uit: Frans Maas, Van God houden als van niemand – Preken van Meister Eckhart, p. 53-54)

‘Ik leef omdat ik leef,’ zou een uitspraak van een existentialistisch filosoof uit de tweede helft van de vorige eeuw kunnen zijn. Voor Eckhart is het leven echter niet horizontaal. Weliswaar komt het voort uit zijn eigen grond en welt het vanzelf op uit zichzelf, maar dat leven is de Zoon (Dochter!) die het leven zelf is, die God in ons baart. Eckhart weet God heel dichtbij. Het enige wat ons verhindert ‘enkelvoudig één’ met God te zijn, zijn de beelden waarmee wij ons denken en heel ons leven vullen. Wij verhouden ons tot al wat ons omringt door middel van beelden. Wij kunnen niet anders. Maar stel dat het ons zou lukken daarmee op te houden, wat zou er dan gebeuren? In eerste instantie zouden wij in een donker gat vallen. Maar, zeggen de mystici, daar wordt God gevonden. Want als de mens uitgaat uit zichzelf, uit de beelden waarmee hij zijn leven vult, dan gaat God uit uit zichzelf, uit zijn ‘zichzelf genoeg zijn’ en verbindt hij zich met de mens. Dat is de blijde boodschap, die het christendom deelt met alle waarachtige godsdiensten.

2 februari: God aannemen in alle dingen                              

Ik kreeg de vraag of wat sommige mensen doen het beste is, namelijk je van de mensen zoveel mogelijk terugtrekken en het liefst alleen willen zijn, daarin je vrede zoeken en veel naar de kerk gaan. Toen antwoordde ik: nee! En let op waarom. Met wie het goed is gesteld, werkelijk, is het op alle plaatsen en bij alle mensen goed gesteld. Met wie het echter verkeerd is gesteld, is het op alle plaatsen en bij alle mensen verkeerd gesteld. Met wie het goed is gesteld, die heeft God in waarheid bij zich. Wie echter God echt in waarheid bezit, die bezit Hem op alle plaatsen en op straat en bij alle mensen evenzeer als in de kerk of in de afzondering of in de kloostercel; en wanneer hij voorts God werkelijk en God alleen bezit, kan niemand hem iets in de weg leggen.

Waarom? Omdat hij alleen God heeft en God alleen beoogt, worden alle dingen voor hem louter God. Zo’n mens wordt in al zijn daden en op alle plaatsen door God gedragen. (…)

De mens moet God aannemen in alle dingen en zijn gemoed eraan wennen dat God steeds tegenwoordig is in zijn gemoed, zijn beogen en zijn liefde. Let erop hoe je op God geconcentreerd bent in de kerk of in je cel: in diezelfde gemoedstoestand moet je zijn wanneer je de menigte ingaat en de onrust en de ongelijkheid.

Dit waarlijke bezitten van God berust op een juiste gemoedsgesteldheid en op een geestelijk, innerlijk gericht en geconcentreerd zijn op God. Met een onafgebroken en steeds even sterk daaraan denken heeft het niet te maken, want dat te willen is voor de menselijke natuur onmogelijk, het zou haar te zwaar vallen en ook niet het beste zijn. De mens moet niet tevreden zijn of genoegen nemen met een gedachte God, immers wanneer de gedachte vergaat, vergaat ook de God. Maar men moet een God hebben die was en is, en die ver boven het denken van de mens en al het geschapene verheven is. Die God vergaat niet, tenzij de mens zich willens en wetens van Hem afwendt. Wie God zo in zijn wezen heeft, ervaart Hem als goddelijk en God straalt voor hem in alle dingen, want in alles proeft hij het goddelijke en uit alle dingen verschijnt hem Gods beeld. In zijn binnenste ziet God hem altijd aan, en in zijn onthechting en inkeer wordt hem zijn geliefde aanwezige God ingeprent. (Meister Eckhart, De Tractaten, p. 13-16.)

 

In de teksten van vrijwel alle mystici die de ‘vereniging met God’ hebben bereikt, staan ook passages waarin zij de weg wijzen van de afgelegen hoogste toppen terug naar de markt of de straat, om ook daar – zonder dat je je ervoor hoeft in te spannen – te vinden en te leven wat je daarboven vond. Daarmee wordt het sterker in ons innerlijk verankerd én kunnen wij ervan uitdelen aan anderen. Dat is mogelijk omdat alle dingen dan drager zijn geworden van Gods aanwezigheid.

9 februari: Een gerechte mens leeft in God en God in hem

Een gerechte mens leeft in God en God in hem, want God wordt geboren in de gerechte en de gerecht in God. Daarom wordt door iedere deugd van de gerechte God geboren en hij wordt verblijd door iedere deugd van de gerechte. En niet enkel door iedere deugd, maar ook door ieder werk, hoe gering ook, dat de gerechte in de gerechtigheid verricht, wordt God verblijd, ja, door en door verblijd. Want niets blijft er in zijn grond of het wordt van blijdschap doortinteld. (…) Eigen aan het schepsel is het uit iéts iets maken; God echter is het eigen dat hij uit niets iets maakt. Als God dus in je of met je iets moet maken, dan moet jij tevoren tot niets geworden zijn. Ga daarom in je eigen grond en werk daar; want de werken die je daar verricht, zijn allemaal levend. (…)

In de gerechte mag niets werkzaam zijn behalve God alleen. Want indien een of andere zaak je van buitenaf tot werken aanzet, waarlijk, dan zijn al zulke werken dood. Zelfs wanneer God je van buitenaf tot werken zou aanzetten, waarlijk, ook dan zouden al deze werken dood zijn. Wil je echter dat je werken léven, dan moet God je van bínnenuit aanzetten, in het binnenste van de ziel. Als je wil dat ze werkelijk léven: dáár is je leven en daar alleen leef je.

(Uit: Frans Maas, Van God houden als van niemand – Preken van Meister Eckhart, pp. 79-80)

Leven van binnenuit, wat is dat? Dat hangt ervan af wat in ons innerlijk is. Als er boosheid in ons is, zullen onze daden agressief zijn. Als er vrede in ons is, zullen wij die vrede uitdragen. Als God in ons is… – zullen onze werken leven, zegt Eckhart. Ze zullen nog levendiger zijn dan wij van onszelf zijn, omdat zij drager zijn van het leven dat God is. Bovenstaande tekst van Eckhart bevat een cirkelredenering: als de mens gerechtigheid doet, wordt God in hem en haar geboren. En als God die mens tot werken aanzet, dan zijn die werken levend, zijn het de werken van een gerechte. Waar en hoe kunnen wij in deze cirkel instappen? Door het goede te doen. Dan zullen onze werken en wijzelf alleen maar beter worden.